In Nederland heeft op iedere overledene onderzoek plaats. De naam van dit onderzoek is “de lijkschouw”.
Als in Nederland een enquête zou worden gehouden met de vragen “Wat is het doel van de lijkschouw?” en “Wie verricht de lijkschouw?” zal het gros van de geïnterviewden antwoorden dat het onderzoek “de lijkschouw” ervoor dient om de dood vast te stellen en dat een arts (iedere arts) de lijkschouw mag verrichten. In de praktijk zijn veel verzorgenden en verpleegkundigen die deze gedachtegang delen.
Nog voor de lijkschouw heeft plaatsgevonden ziet men vaak dat vele zorghandelingen aan de overledene worden verricht. Deze zorghandelingen zijn vaak in een protocol / instellingsprotocol als werkinstructie vastgelegd.
Waarschijnlijk herkent iedere verpleegkundigen en verzorgenden de volgende handelwijzen / situaties:
Waarschijnlijk herkent iedere mortuariumbeheerder de volgende handelwijze / situaties:
Waarschijnlijk herkent iedere uitvaartdienstverlener de volgende handelwijze / situaties:
Naast de benoemde praktijkvoorbeelden heeft iedere professionele dienstverlener of nabestaande mogelijk soortgelijke ervaringen.
U kunt aan de hand van onderstaande informatie zelf beoordelen of uw ervaringen in de praktijk en de beschreven situaties en handelwijzen met betrekking tot de lijkschouw (en aanvang overledenenzorg) zijn gerealiseerd volgens geldende wetgeving en met het doel zoals de wet beoogt.
Het is als professional raadzaam om op de hoogte te zijn van de Wet op de lijkbezorging. Deze wet betreft een kleine wet en is eenvoudig door te nemen.
Bij zorg voor de overledene dient u zich te houden aan wetgeving uit deze wet. Ook is de mogelijkheid dat nabestaanden u vragen stellen die betrekking hebben op deze wet. Door kennis te hebben van wet- en regelgeving kunt u nabestaanden van correcte informatie voorzien.
Om het doel van de lijkschouw te realiseren zoals de wet beoogt is dan ook van belang dat eenieder (medici, verpleging en uitvaartdienstverleners) daadwerkelijk op de hoogte is van wetgeving. In de praktijk komt het nogal eens voor dat gehanteerde regels zijn ontstaan door aannames “van horen zeggen” en niet conform wetgeving zijn.
Wetgeving met betrekking tot de lijkschouw kunt u vinden in de Wet op de lijkbezorging met als volgt een opsomming van de belangrijkste wetsartikelen.
Wet op de lijkbezorging |
Wettekst |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 3 |
Lijkschouwing geschiedt, zo spoedig mogelijk na het overlijden, door de behandelende arts of door een gemeentelijke lijkschouwer. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 4 |
Burgemeester en wethouders verschaffen gelegenheid tot het doen schouwen van lijken. Zij benoemen een of meer gemeentelijke lijkschouwers. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 5 |
Uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijke lijkschouwer. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 7. 1 |
Hij die de schouwing heeft verricht geeft een verklaring van overlijden af, indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 7, 2 |
Indien het overlijden het gevolg was van de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 293, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 294, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafrecht, geeft de behandelende arts geen verklaring van overlijden af en doet hij van de oorzaak van dit overlijden onverwijld door invulling van een formulier mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer of een der gemeentelijke lijkschouwers. Bij de mededeling voegt de arts een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 7, 3 |
Indien de behandelende arts in andere gevallen dan die bedoeld in het tweede lid meent niet tot afgifte van een Verklaring van overlijden te kunnen overgaan, doet hij hiervan onverwijld door invulling van een formulier mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer of een der gemeentelijke lijkschouwers. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 10, 1 |
Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een Verklaring van overlijden te kunnen overgaan, brengt hij door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de officier van justitie en waarschuwt hij onverwijld de ambtenaar van de burgerlijke stand. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 10, 2 |
Onverminderd het eerste lid brengt de gemeentelijke lijkschouwer, indien sprake is van een mededeling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de regionale toetsingscommissie bedoeld in artikel 3 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Hij zendt het beredeneerd verslag als bedoeld in artikel 7, tweede lid, mee. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 10a, 1 |
Indien de schouwing, bedoeld in artikel 7, eerste lid, een minderjarige betreft en is verricht door de behandelende arts, geeft deze een Verklaring van overlijden slechts af na overleg met de gemeentelijke lijkschouwer. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 10a, 2 |
De gemeentelijke lijkschouwer kan, na de minderjarige te hebben geschouwd, in afwijking van artikel 10, eerste lid, zorg dragen voor een nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Een nader onderzoek vindt niet plaats, indien de lijkschouwer vermoedt dat het overlijden het gevolg is van een strafbaar feit. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 10a, 3 |
De behandelende arts en andere betrokken hulpverleners verstrekken de gemeentelijke lijkschouwer die het nader onderzoek leidt, op diens verzoek terstond de informatie dan wel inzage in of afschrift van bescheiden over de overleden minderjarige, die hij noodzakelijk acht in het kader van het nader onderzoek. De lijkschouwer gebruikt de informatie uitsluitend met het doel de doodsoorzaak vast te stellen. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 1. Lijkschouwing en identificatie Artikel 10a, 4 |
Na het onderzoek geeft de lijkschouwer een Verklaring van overlijden af dan wel brengt hij door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de officier van justitie en waarschuwt hij onverwijld de ambtenaar van de burgerlijke stand. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 2. Verlof tot begraving of crematie Artikel 12a, 1 |
Tegelijk met de afgifte der Verklaring van overlijden, bedoeld in artikel 12, doet de arts opgave van de doodsoorzaak en van de onmiddellijk daarmee samenhangende gegevens ten behoeve van de statistiek. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 2. Verlof tot begraving of crematie Artikel 12a, 3 |
De opgave, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt op een door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen formulier en wordt zo spoedig mogelijk in een gesloten enveloppe gezonden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Aan deze enveloppe is een strook bevestigd, welke de identiteit van de overledene vermeldt. De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt de enveloppe ongeopend, voor zover mogelijk voorzien van het nummer van de overlijdensakte, onder achterhouding van de strook met inachtneming van door Onze in dit lid genoemde Minister te stellen termijnen, aan de inspecteur-generaal van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd. Onze in dit lid genoemde Minister kan bepalen dat deze enveloppen rechtstreeks zullen worden gezonden aan de medisch ambtenaar van het Centraal Bureau voor de Statistiek. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 5. Overheidszorg Artikel 20 |
Ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging overeenkomstig de wet, waarschuwt degene, die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden. |
Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging § 5. Overheidszorg Artikel 21, 1 |
Indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging overeenkomstig de wet, draagt de burgemeester daarvoor zorg. Aan hoofdstuk V wordt in dat geval geen toepassing gegeven, tenzij de overledene zijn lijk uitdrukkelijk tot ontleding heeft bestemd. |
Hoofdstuk VI. Bijzondere bepalingen Artikel 74, 1 |
Indien een gemeentelijke lijkschouwer in het kader van het nader onderzoek, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, sectie noodzakelijk acht, kan hij bij gebreke van toestemming van een ouder van de minderjarige de rechtbank verzoeken vervangende toestemming te verlenen. |
Hoofdstuk VI. Bijzondere bepalingen Artikel 76, 1 |
Wanneer tekenen of aanduidingen van een niet-natuurlijke dood aanwezig zijn of wanneer in verband met andere omstandigheden een niet-natuurlijke dood niet uitgesloten geacht kan worden, mag het lijk niet worden vervoerd dan met verlof van de officier van justitie of een van zijn hulpofficieren. |
Hoofdstuk VII. Strafbepalingen Artikel 80, 8° |
Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft: het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing dan wel een poging daartoe. |
Na het doornemen van het item “De lijkschouw en de wet” of de gehele Wet op de lijkbezorging zou u de volgende vragen moeten kunnen beantwoorden:
U zult ervaren dat ook u na het doornemen van deze wet geen antwoord op deze vragen kunt geven.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden waar wetgeving duidelijk en eenduidig hoort te zijn, maar waaruit blijkt dat op sommige fronten de Wet op de lijkbezorging zeer onduidelijk is.
Tekortkomingen en onvolkomenheden in de Wet op de lijkbezorging met betrekking tot de lijkschouw en de gevolgen in de praktijk worden uitgelicht in het item “Tekortkomingen in de wet, tekortkomingen in de uitvoering van wetgeving en discutabele omstandigheden met betrekking tot de lijkschouw in Nederland”.
Belangrijk is dat u eerst inzicht krijgt in de geldende procedures volgens de Wet op de lijkbezorging en de uitvoering daarvan door betrokken disciplines.
Na het doornemen van de Wet op de lijkbezorging zult u ervaren dat in deze wet nergens vermelding staat van het vaststellen van (het intreden van) de dood. Dit maakt dan ook dat het vaststellen van (het intreden van) de dood geen voorbehouden behandeling betreft en eenieder in Nederland dan ook in deze handeling mag voorzien.
In de wet op de lijkbezorging staat:
Deze wettekst maakt duidelijk dat de lijkschouw ervoor dient om de aard van overlijden (natuurlijk- / niet-natuurlijk overlijden) helder te krijgen. Het vaststellen van (het intreden van) de dood maakt dan ook geen onderdeel uit van de lijkschouw.
Uiteraard zal iedere schouwarts voor aanvang lijkschouw (het intreden van) de dood vaststellen om te voorkomen dat de lijkschouw wordt uitgevoerd op een nog levende persoon.
Er zijn verschillende manieren om (het intreden van) de dood vast te stellen. Altijd dient een combinatie van controles te worden verricht om de dood vast te stellen. De combinatie van de onderstaande symptomen wijst erop dat de dood is ingetreden. Los van elkaar kunnen onderstaande symptomen wijzen op lichamelijk disfunctioneren bij een levende persoon (ziekte).
Ondanks dat iedereen in Nederland (het intreden van) de dood mag vaststellen is wel verstandig dat men bij deze handeling kennis van zaken heeft.
Indien van toepassing / indien mogelijk dienen levensreddende handelingen te worden toegepast:
In al deze omstandigheden dient bij afwezigheid van ademhaling, de afwezigheid van hartslag of in geval van levensbedreigende verwondingen direct medische hulp (arts of 112) te worden ingeschakeld en aanvang te worden gemaakt met levensreddende handelingen (EHBO / reanimatie).
Niet alleen bij niet-professionals, maar ook bij veel professionele dienstverleners in de gezondheidszorg en in de uitvaartzorg heerst de gedachte dat de lijkschouw het vaststellen van de dood als doel heeft. Dit ziet men terug in handelwijzen, in werkinstructies (protocollen) in zorginstellingen, op websites (van uitvaartdienstverleners) en zelfs in vakliteratuur gezondheidszorg.
Als voorbeeld een artikel van het vakblad Nursing uit 2015 (tijdschrift voor verpleegkundigen en verzorgenden).
Een nadelig gevolg van deze gedachtegang en handelwijzen die daarop volgen is dat in de praktijk de lijkschouw niet wordt gerealiseerd met het doel zoals de wet beoogt, namelijk het vaststellen van de aard van overlijden, of dat voor aanvang lijkschouw sporen worden gewijzigd / verwijderd die voor het onderzoek “de lijkschouw” van belang zijn.
In de Wet op de lijkbezorging staat in Artikel 2:
De lijkschouw is dan ook van toepassing op overledenen zoals in de Wet op de lijkbezorging staan benoemd onder Artikel 2, 1.
Zoals u in Artikel 2, 1 van de Wet op de lijkbezorging kunt lezen is deze wet (en de lijkschouw) niet van toepassing op een menselijke vrucht die na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken levenloos ter wereld is gekomen dan wel binnen 24 uur na de geboorte is overleden
De “24-weken regel” is destijds in de wet doorgevoerd omdat vanaf 24 weken medisch sprake was van levensvatbaarheid.
Bij overlijden van een menselijke vrucht na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken is doorgaans sprake van een miskraam. Bij een overlijden na een zwangerschapsduur van ten minste 24 weken spreekt men van een doodgeborene.
De “24-weken regel” betreft slechts een wettelijke scheiding. Deze wettelijke scheiding maakt doorgaans emotioneel geen verschil voor ouders die tijdens een zwangerschap hun kind verliezen!
In het verleden maakte deze scheiding qua regelgeving wel een groot verschil.
Bij overlijden van een foetus na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken had geen lijkschouw plaats, werd geen Verklaring van overlijden afgegeven, kon geen aangifte worden gedaan bij de afdeling burgerlijke stand van een gemeente en kon geen begraving / reguliere crematie plaatsvinden.
Vandaag de dag is het mogelijk om vermelding van een doodgeboren foetus (overleden < 24 weken zwangerschap) op te nemen in de basisregistratie personen van de afdeling burgerlijke stand van een gemeente. Ook is het mogelijk om te voorzien in een begrafenis / crematie.
In geval van een doodgeborene verstrekt de behandelende arts een “verklaring onder de 24 weken” Deze verklaring is nodig voor het crematorium / begraafplaats en voor een eventuele uitvaartverzekering.
Meer informatie over de De “24-weken regel” kunt u vinden op de website van Steunpunt NOVA
Het doel van de lijkschouw is om de aard van overlijden (natuurlijk- / niet-natuurlijk overlijden) te achterhalen.
In de wet op de lijkbezorging staat:
De wettekst “natuurlijke oorzaak” maakt duidelijk dat het doel van de lijkschouw is om de aard van overlijden “natuurlijke oorzaak / niet-natuurlijke oorzaak” vast te stellen.
De term “natuurlijke oorzaak” wordt in de praktijk veelal aangeduid als “natuurlijk overlijden”, “natuurlijke dood” of “natuurlijke doodsoorzaak”.
De term “niet-natuurlijke oorzaak” wordt in de praktijk veelal aangeduid als “niet-natuurlijk overlijden”, “niet-natuurlijke dood” of “niet-natuurlijke doodsoorzaak”.
Het doel van de lijkschouw is voornamelijk om een niet-natuurlijke dood op te merken waarbij een geciviliseerd land zich kenmerkt door vervolg te geven aan de uitkomst van het onderzoek.
De term “natuurlijke oorzaak van overlijden” staat in de Wet op de lijkbezorging beschreven. Merkwaardig genoeg staat in deze wet niet beschreven welke vormen van overlijden als een natuurlijke oorzaak van overlijden worden gezien.
Aangenomen kan worden dat de volgende vormen van overlijden als natuurlijke vormen van overlijden worden gezien en worden gekenmerkt als “natuurlijk overlijden”, “natuurlijke dood” of “natuurlijke doodsoorzaak”:
Met betrekking tot de lijkschouw komt de term “niet-natuurlijke dood” in de Wet op de lijkbezorging niet voor.
De Wet op de lijkbezorging haalt de term “niet-natuurlijke dood” slechts één maal aan het item “vervoer van een overledene in geval sprake is van een (vermoedelijke) niet-natuurlijke dood” (Artikel 76, 1).
Toch is uit verschillende wetteksten en procedures die daarop volgen op te maken dat het opmerken van een niet-natuurlijke dood prioriteit heeft.
Uit de Wet is op te maken:
Ondanks dat de term “niet-natuurlijke dood” in de wet met betrekking tot de lijkschouw niet voorkomt is uit de Wet op de lijkbezorging op te maken dat in elk geval de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding worden gezien als niet-natuurlijk overlijden (Artikel 7, 2).
Merkwaardig genoeg is uit de Wet op de lijkbezorging niet op te maken welke vormen van overlijden nog meer als een niet-natuurlijke dood (niet-natuurlijk overlijden, niet-natuurlijke doodsoorzaak) worden gezien.
Aangenomen kan worden dat de volgende vormen van overlijden als niet-natuurlijke vormen van overlijden worden gezien en worden gekenmerkt als “niet-natuurlijk overlijden”, “niet-natuurlijke dood” of “niet-natuurlijke doodsoorzaak”:
Als vaststaat dat sprake is van een niet-natuurlijke dood mag de behandelende arts de Verklaring van overlijden niet afgeven en dient deze onverwijld (zonder uitstel) de gemeentelijke lijkschouwer in te schakelen (Artikel 7, 2 en artikel 7, 3).
Als vermoeden bestaat, als voor of tijdens de lijkschouw sporen aanwezig zijn of als derden informatie aandragen die wijzen op een (vermoedelijk) niet-natuurlijke dood mag de behandelende arts de Verklaring van overlijden niet afgeven en dient deze onverwijld (zonder uitstel) de gemeentelijke lijkschouwer in te schakelen (artikel 7, 3).
In de gezondheidszorg komt in de praktijk nog met regelmaat ter sprake dat bij overlijden binnen een half jaar na opgelopen lichamelijk trauma de gemeentelijke lijkschouwer moet worden ingeschakeld. Gedachtegang is veelal dat bij overlijden na de termijn van een half jaar de gemeentelijke lijkschouwer niet in consult hoeft te komen.
In de wet staat geen termijn benoemd. De gedachtegang en handelwijzen die daaruit voortvloeien zijn dan ook onjuist!
De behandelende arts dient tijdens de lijkschouw het causale verband te onderzoeken en te oordelen of de oorzaak van overlijden te wijten is aan eerder opgelopen lichamelijk trauma. Als complicaties van eerder opgelopen trauma onderdeel zijn van de doodsoorzaak of als vermoeden daartoe bestaat dient de behandelende arts de gemeentelijke lijkschouwer in te schakelen. Bij twijfel kan de behandelende arts de gemeentelijke lijkschouwer telefonisch consulteren.
Omdat in de wet geen vermelding staat van een termijn kan het causale verband van de oorzaak van overlijden vele jaren bestrijken.
In de praktijk wordt de term “overlijdenspapieren” gebruikt voor de papieren die de schouwarts afgeeft na het afronden van de lijkschouw. Met deze overlijdenspapieren kan door nabestaanden of door de uitvaartondernemer in opdracht van de opdrachtgever (veelal de nabestaanden) bij de afdeling burgerlijke stand van de gemeente van overlijden aangifte worden gedaan van het overlijden.
Onder overlijdenspapieren wordt in geval van een natuurlijke doodsoorzaak verstaan:
In geval sprake is van een niet-natuurlijk overlijden bestaan de overlijdenspapieren uit:
De Verklaring van overlijden wordt door de schouwarts afgegeven als het onderzoek “de lijkschouw” uitwijst dat sprake is van overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak (Artikel 7, 1).
Als vermoeden bestaat van een niet-natuurlijk overlijden geeft de behandelende schouwarts de Verklaring van overlijden niet af maar schakelt onverwijld (zonder uitstel) de gemeentelijke lijkschouwer in (Artikel 7, 2 en artikel 7, 3).
De gemeentelijke lijkschouwer vult de Verklaring van overlijden (A-verklaring) in als onderzoek uitwijst dat sprake is van een natuurlijke doodsoorzaak (Artikel 7, 1).
De gemeentelijke lijkschouwer vult de Verklaring van overlijden niet is als onderzoek uitwijst dat sprake is van een niet-natuurlijke doodsoorzaak en verwittigt dan onverwijld (zonder uitstel) de officier van justitie en de ambtenaar van de burgerlijke stand (Artikel 10, 1).
In geval onderzoek uitwijst dat sprake is van een niet-natuurlijke doodsoorzaak wordt door de gemeentelijke lijkschouwer de Verklaring van overlijden (A-verklaring) niet afgegeven (Artikel 7, 1).
In plaats van de Verklaring van overlijden wordt een verklaring van geen bezwaar begraven / cremeren afgegeven door de officier van justitie (Artikel 12).
De naam “Verklaring van overlijden” is eigenlijk een verkeerde benaming voor dit formulier en wekt de indruk dat het vaststellen van de dood in dit formulier wordt vastgelegd.
De naam “Verklaring van overlijden” weergeeft niet het daadwerkelijke doel, namelijk dat het onderzoek “de lijkschouw” heeft uitgewezen dat sprake is van overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak.
Een betere naam voor dit formulier zou dan ook zijn “Verklaring van natuurlijk overlijden”.
Het formulier “Verklaring van overlijden” zoals wordt afgegeven door de behandelende arts wordt uitgegeven door de Nederlandse overheid en is door artsen / zorginstellingen te bestellen bij de gemeente van vestiging (veelal bij de afdeling burgerlijke stand).
In de praktijk komt het voor dat een behandelende arts verwacht dat de uitvaartdienstverlener de Verklaring van overlijden aanlevert ter ondertekening. Het is echter de verantwoordelijkheid van de behandelende arts dat deze de zelf beschikt over de Verklaring van overlijden.
Ook hebben Nederlandse gemeenten de mogelijkheid om zelf een Verklaring van overlijden te vervaardigen.
De tekst en opmaak van de Verklaring van overlijden zoals af te geven door de behandelende arts is in de wet vastgelegd (Besluit op de lijkbezorging, BIJLAGE I. Model van Verklaring van overlijden, af te geven door de behandelende arts).
De tekst en opmaak van de Verklaring van overlijden zoals af te geven door de gemeentelijke lijkschouwer is in de wet vastgelegd (Besluit op de lijkbezorging, BIJLAGE II. Model van de Verklaring van overlijden, af te geven door de gemeentelijke lijkschouwer).
Ondanks dat het sluiten van de Verklaring van overlijden door dichtplakken de bedoeling is kan het raadzaam zijn deze open te laten. Een uitvaartdienstverlener controleert dan veelal of de Verklaring van overlijden correct (en leesbaar) is ingevuld. Dit voorkomt mogelijke problemen op een later moment!
Als onderzoek en eventueel aanvullend onderzoek zoals een sectie uitwijst dat sprake is van een niet-natuurlijke doodsoorzaak geeft de schouwarts geen Verklaring van overlijden af.
Bij het vrijgeven van de overledene geeft de officier van justitie een verklaring af van geen bezwaar tegen begraving of crematie. De overledene staat dan ter beschikking van de nabestaanden.
Het formulier ten behoeve van de Statistiek, ook wel Doodsoorzaakverklaring of B-verklaring.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
De Doodsoorzaakverklaring dient tegelijk met de Verklaring van overlijden of met het formulier geen bezwaar begraven / cremeren van de officier van justitie te worden aangeleverd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
De Doodsoorzaakverklaring is een formulier dat wordt uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Artsen en zorginstellingen kunnen dit formulier bij de gemeente van vestiging bestellen (veelal bij de afdeling burgerlijke stand).
In de praktijk komt het voor dat een behandelende arts verwacht dat de uitvaartdienstverlener het formulier ten behoeve van de Statistiek aanlevert. Het is echter de verantwoordelijkheid van de behandelende arts dat deze de zelf beschikt over het formulier ten behoeve van de Statistiek.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek gebruikt de doodsoorzaakgegevens voor het samenstellen van voor iedereen toegankelijke statistieken. Deze statistieken worden onder meer gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden.
Informatie over de Doodsoorzaakverklaring kunt u vinden op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek:
De statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek met betrekking tot overlijden kunt u inzien in StatLine:
Andere formulieren die een arts naar aanleiding van een overlijden kan afgeven zijn het formulier “Uitstel begraven / cremeren” en een Medical statement.
Het formulier “Uitstel begraven / cremeren (pdf)” en het Medical statement wordt niet gerekend tot de standaard-set overlijdenspapieren en wordt in opdracht van de opdrachtgever (veelal de nabestaanden) door de uitvaartdienstverlener of mortuariumbeheerder ter ondertekening bij een arts aangeboden.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
Ondanks de wettelijke ruime periode die men heeft om te voorzien in een uitvaart kan noodzaak zijn om de uitvaart te realiseren na de zesde werkdag na het overlijden.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
Het in de wet vermelde “horen van een arts” heeft vandaag de dag in de praktijk plaats door het bij de burgerlijke stand aanleveren van een door een arts ondertekende formulier (pdf) waarin deze aangeeft geen bezwaar te maken tegen een uitstel van begraven / cremeren.
De wet staat toe dat iedere willekeurige arts dit formulier mag ondertekenen. Het ondertekenen van dit formulier betreft dan ook geen voorbehouden handeling voor de behandelende arts, maar is voorbehouden aan iedere arts.
Met het ondertekenen van dit formulier geeft de arts aan dat er geen medische gronden zijn (zoals besmettingsgevaar / gevaar voor de volksgezondheid) waardoor een uitvaart binnen de wettelijk gestelde termijn van de zesde werkdag na het overlijden moet worden aangehouden en deze daarom geen bezwaar heeft tegen een latere termijn van begraven of cremeren.
Mede met dit formulier (het “horen van een arts”) kan de ambtenaar van de burgerlijke stand uit naam van de burgemeester van de gemeente overweging maken om uitstel van begraven / cremeren toe te staan.
Als bijlage: Formulier “Uitstel begraven / cremeren (pdf)
Een Medical statement is een formulier waarmee een arts door ondertekening verklaart geen bezwaar te hebben tegen repatriëring van een overledene. De arts verklaart met dit formulier dat geen sprake is van besmettingsgevaar / gevaar voor de volksgezondheid.
Dit formulier en het onderteken van dit formulier staat niet in de wet benoemd. Het ondertekenen van dit formulier betreft dan ook geen voorbehouden handeling voor de behandelende arts waardoor iedere arts dit formulier mag ondertekenen.
Het formulier Medical statement dient te worden aangeleverd bij de ambassade of consulaat van het land waarnaar repatriëring plaatsheeft.
In de samenleving heerst vaak de gedachte dat iedere arts mag voorzien in het onderzoek “de lijkschouw”. Soms ziet men dat ook bij professionals zoals verpleging de gedachte heerst dat iedere arts de lijkschouw mag verrichten.
De lijkschouw en disciplines die mogen voorzien in de lijkschouw staan benoemd in de Wet op de lijkbezorging:
Door vermelding van deze disciplines in de wet betreft de lijkschouw een voorbehouden handeling, voorbehouden aan de behandelende arts en de gemeentelijke lijkschouwer.
In de Wet op de lijkbezorging staat geen vermelding welke artsen worden gekenmerkt als behandelende arts. Tijdens de behandeling van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging in 2010 is in de Tweede Kamer aangegeven dat de volgende disciplines kunnen worden gezien als behandelende arts:
Als aanvulling is in dit item “De lijkschouw” toegevoegd:
Er kan worden gesteld dat de functie van behandelende arts een behandelrelatie in behandelsetting vereist.
Met betrekking tot de behandelende arts staat in de Wet op de lijkbezorging:
In de Wet op de lijkbezorging staat:
De behandelende arts geeft in geval van overlijden van een minderjarige (< 18) ten gevolge van een natuurlijke oorzaak geen Verklaring van overlijden af zonder overleg te hebben gehad met de gemeentelijke lijkschouwer. Zie voor meer informatie het item “Behandelende arts lijkschouw minderjarigen– overlijdenspapieren”.
De behandelende arts geeft geen Verklaring van overlijden af als voor aanvang lijkschouw informatie aanwezig is of sporen aanwezig zijn die wijzen op een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden of als tijdens de lijkschouw sporen worden waargenomen die wijzen op een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden. In geval van een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden dient de behandelende arts de gemeentelijke lijkschouwer zonder uitstel te verwittigen (telefonisch).
Ook in geval van de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding geeft de behandelende arts geen Verklaring van overlijden af en dient deze de gemeentelijke lijkschouwer zonder uitstel te verwittigen (telefonisch).
De gemeentelijke lijkschouwer is te bereiken via de meldkamer van politie of via de ambulancedienst.
In geval het overlijden een minderjarige betreft en de behandelende arts overtuigd is dat sprake is van overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak mag deze de Verklaring van overlijden pas afgeven na overleg met de gemeentelijke lijkschouwer.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
Van 2010 tot 2016 was sprake van de NODO-procedure en had als belangrijk doel het opsporen van kindermishandeling.
Vanaf 2016 is sprake van de NODOK-procedure (Nader Onderzoek naar de DoodsOorzaak bij Kinderen) en heeft als voornamelijk doel het achterhalen van de doodsoorzaak, wat kan bijdragen aan de rouwverwerking van de ouders. Bij de NODOK-procedure is de prioriteit van het opsporen van kindermishandeling losgelaten.
Meer informatie over de NODOK-procedure kunt u vinden op de website van het Forensisch Medisch Genootschap.In de Wet op de lijkbezorging staat:
In de praktijk ziet men vandaag de dag dat groepen gemeentelijke lijkschouwers regionaal zijn samengevoegd en gemeente-overstijgend werken om zo te kunnen voorzien in continue dienstverlening. Regionaal zijn de gemeentelijke lijkschouwers vaak ondergebracht bij een GGD / GG & GD. De gemeentelijke lijkschouwer is te bereiken via de meldkamer van politie of via de ambulancedienst.
De gemeentelijke lijkschouwer voorziet in de lijkschouw:
In de Wet op de lijkbezorging staat:
De gemeentelijke lijkschouwer is door opleiding dan ook de specialist op het gebied van de lijkschouw en met name het herkennen van een niet-natuurlijk overlijden.
In de praktijk ziet men met regelmaat dat onderzoek door de gemeentelijke lijkschouwer een samenwerking betreft met politiediensten zoals de technische recherche, vooral als sprake is van een onduidelijke doodsoorzaak waarbij wordt getwijfeld aan de aard van overlijden (natuurlijk - / niet-natuurlijk overlijden) of als sprake is van een vermoedelijk niet-natuurlijk overlijden door suïcide of door toedoen van derden.
De gemeentelijke lijkschouwer wordt ingeschakeld door:
De gemeentelijke lijkschouwer is te bereiken via de meldkamer van politie of via de ambulancedienst.
Als sprake is van een overlijden door een natuurlijke oorzaak vult de gemeentelijke lijkschouwer de Verklaring van overlijden in.
Als onderzoek door de gemeente lijkschouwer uitwijst dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden vult deze de Verklaring van overlijden niet in en stelt zonder uitstel de officier van justitie en de ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte.
Als de officier van justitie het lichaam van de overledene vrijgeeft (na afronden van het onderzoek aan de overledene) geeft deze een verklaring af van geen bezwaar tegen begraven / cremeren.
Na de lijkschouw vult de gemeentelijke lijkschouwer ook het formulier ten behoeve van de statistiek in (Doodsoorzaakverklaring / B-verklaring).
Ervaring leert dat de lijkschouw in de praktijk vaak wordt gezien als formaliteit.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
Voor een correct onderzoek zijn voor de schouwarts de volgende gegevens van belang:
Om te kunnen voorzien in de lijkschouw zoals de wet beoogt is dan ook van belang dat alle informatie voor de schouwarts beschikbaar is en in stand wordt gehouden tot de behandelende schouwarts de overledene vrijgeeft (er is dan sprake van een natuurlijke doodsoorzaak), tot de gemeentelijke lijkschouwer na onderzoek de overledene vrijgeeft (in geval van een natuurlijke doodsoorzaak) of tot het onderzoek naar de doodsoorzaak door de gemeentelijke lijkschouwer en politiediensten is afgerond in geval van een (vermoedelijk) niet-natuurlijke doodsoorzaak.
Gewijzigde informatie en gewijzigde sporen kunnen ertoe leiden dat de schouwarts (eventueel in samenwerking met politiediensten) een verkeerde conclusie trekt met betrekking tot de aard van overlijden (natuurlijke- / niet-natuurlijke doodsoorzaak).
Een verkeerde conclusie kan grote gevolgen hebben.
Om te kunnen voorzien in een lijkschouw met het doel zoals de wet beoogt is dus van belang dat de overledene onaangeroerd blijft, dat omgevingsomstandigheden ten tijde van het overlijden in stand worden gehouden en dat aanvullende informatie voor de schouwarts beschikbaar is.
Advies is dan ook om de overledene en de omgeving waarin het overlijden heeft plaatsgevonden onaangeroerd te laten tot de schouwarts de overledene vrijgeeft (of de officier in geval van een niet-natuurlijk overlijden). Het vrijgeven van de overledene betekent dat de overledene ter beschikking staat van de de opdrachtgever (veelal de nabestaanden) die in de uitvaart voorziet.
Er vanuit gaande dat zorginstellingen voorzien in de lijkschouw met het doel zoals de wet beoogt dienen medewerkers zorginstellingen de protocollen / instructies van de zorginstelling / behandelende arts te volgen.
Eenieder die tekortkomingen ervaart in de procedure of kwaliteit van de lijkschouw kan dit binnen de zorginstelling bespreekbaar maken of de gemeentelijke lijkschouwer hierover informeren.
In de Wet op de Lijkbezorging staat:
Met het benoemen van een wettelijke termijn waarbinnen de lijkschouw moet plaatsvinden geeft de wetgever de urgentie van de lijkschouw aan.
Om 2 belangrijke redenen is destijds een wettelijke termijn voor de lijkschouw ingevoerd:
Ondanks dat de wetgever de termijn “zo spoedig mogelijk na het overlijden” in de wet heeft benoemd heeft deze nagelaten om een daadwerkelijke termijn in tijd uit te drukken. De term “zo spoedig mogelijk na het overlijden” is dan ook onderhevig aan de interpretatie van de individuele schouwarts.
In 2010 is op deze website een protocol “Lijkschouw” gepubliceerd met vermelding dat de lijkschouw binnen 3 uur na melding overlijden dient plaats te vinden. In deze 3 uur kan een behandelende arts werkzaamheden afronden of overdragen aan een assistent of vervanger.
In de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen (2016)”, opgesteld door het Nederlands Huisartsen Genootschap, is ook opgenomen dat de lijkschouw uiterlijk binnen 3 uur na de melding dient te worden verricht.
Merkwaardig genoeg staat In de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen (2016)” ook het volgende:
Informatie over een dergelijk uitgestelde lijkschouw in een verpleeghuizen of soortgelijke zorginstellingen kunt u vinden in het item “Termijn lijkschouw “verwachte overlijden”.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
Ook in de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen (2016)”, opgesteld door het Nederlands Huisartsen Genootschap, is opgenomen dat de lijkschouw uiterlijk binnen 3 uur na de melding dient te worden verricht.
In het protocol “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen (2016)” staat echter ook vermelding dat in verpleeghuizen en soortgelijke instellingen een verlate lijkschouw mag plaatsvinden. De exacte tekst is:
Ondanks dat bij een dergelijk uitgestelde lijkschouw niet conform wetgeving wordt gehandeld staan op dit moment het Ministerie van Binnenlandse zaken (waar de Wet op de lijkbezorging onder valt), het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (waar de zorgsector onder valt) en de Inspectie Gezondheidzorg (die toezicht houdt op de naleving van wettelijke regelingen) toe dat in de praktijk de uitgestelde lijkschouw plaatsheeft. Al deze instanties zijn op de hoogte van de handelswijze in de praktijk met betrekking tot de uitgestelde lijkschouw waarbij sommige van deze instanties ook een bijdrage hebben geleverd aan de Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen (2016).
Met betrekking tot de uitgestelde lijkschouw is op dit moment van belang dat wordt gehandeld volgens de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen (2016)”
Bij de handelswijze uitgestelde lijkschouw wordt er per definitie van uitgegaan dat sprake is van een natuurlijk overlijden. Dit hoeft natuurlijk niet het geval te zijn! Ook in een terminale fase kan sprake zijn van overlijden door toedoen van derden of overlijden door technische onjuist, onjuist gedoseerd of onjuist geïndiceerd medisch, paramedisch of verpleegkundig handelen.
In veel verpleeghuizen en soortgelijke instellingen krijgen verpleegkundigen en verzorgenden de opdracht om in geval van een uitgestelde lijkschouw direct te melden als sporen aanwezig zijn die vermoeden tot een niet-natuurlijk overlijden.
In geval de verpleegkundige of verzorgende geen sporen waarneemt van een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden zal bijna altijd zorg aan de overledene plaatsvinden in de vorm van conservering, verplaatsing en / of (minimale) laatste zorg. Deze zorg heeft plaats voordat de behandelende arts voorziet in de “lijkschouw”. Ook sporen in de nabije omgeving van het overlijden zijn dan door verpleging geheel opgeruimd.
In geval sprake is van een uitgestelde lijkschouw heeft de “lijkschouw” door de behandelende arts bijna altijd plaats op een verzorgde en geconserveerde (gekoelde) overledene, want volgens de lijst Noodzakelijke zorg / Wenselijke zorg dient vanuit hygiënisch oogpunt koeling van de overledene 3 uur na het overlijden plaats te vinden.
Daarbij zijn nog enkele redenen om te voorzien in zorghandelingen voordat de uitgestelde lijkschouw plaatsheeft:
Ondanks instellingsprotocollen in verpleeghuizen en soortgelijke instellingen ontstaan bij verpleegkundigen en verzorgenden veelal de volgende vragen als overlijden van een bewoner / cliënt / patiënt in de avond- of nachtelijke uren plaatsheeft: “Moeten we nu wel of niet de arts inschakelen om te voorzien in de lijkschouw?”, “Mogen we nu wel of niet beginnen met de (minimale) laatste zorg?”, “Moeten we nu wel beginnen met conserveren door koelen of juist niet?” en “Mogen we de overledene nu wel of niet naar het mortuarium verplaatsen?”.
Omdat een verlate / uitgestelde lijkschouw op dit moment door de eerder benoemde instanties wordt toegestaan dient men instellingsprotocollen en instructies van de behandelende arts met betrekking tot de lijkschouw en zorg voor de overledene op te volgen. Vanuit hygiënisch oogpunt is wel van belang dat binnen 3 uur na het overlijden aanvang wordt gemaakt met het conserveren van de overledene door middel van koelen met als belangrijke bijkomstigheid dat ontbindingsprocessen worden geremd waardoor de mogelijkheid wordt vergroot dat opbaring van de overledene kan plaatsvinden tot aan de dag van de uitvaart.
Verschillende professionals waaronder medewerkers gezondheidszorg, gemeentelijke lijkschouwers en uitvaartdienstverleners zetten vraagtekens bij de kwaliteit van de lijkschouw in Nederland. Tekortkomingen in de wet en in de praktijk met betrekking tot de lijkschouw worden bij de politiek aangegeven als een wijziging van de Wet op de lijkbezorging op de agenda staat in de hoop dat wijzigingen plaatsvinden waardoor in de lijkschouw kan worden voorzien met het doel zoals de wet beoogt.
Als volgt een algemene opsomming van tekortkomingen in de wet en in de uitvoering van de wet waaronder ook tekortkomingen met betrekking tot de lijkschouw:
In de Wet op de lijkbezorging staat:
Logisch zou zijn als in de Wet op de lijkbezorging “Hij” wordt veranderd in “Hij / zij”.
Nog beter zou het zijn als de wettekst wordt veranderd in “De schouwarts die de schouwing heeft verricht…”.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
Door de verkeerde benaming van dit formulier heerst al snel de gedachte dat het doel van de lijkschouw is om de dood vast te stellen. In de praktijk ziet men dan ook nog met regelmaat dat de schouwarts de “lijkschouw” verricht op een (geheel) verzorgde en geconserveerde overledene of alleen controles uitvoert om (het intreden van) de dood vast te stellen. Het wettelijk beoogde doel van de lijkschouw om de aard van overlijden (natuurlijk- / niet-natuurlijk overlijden) vast te stellen wordt in dit geval niet gerealiseerd.
Een betere naam voor dit formulier zou dan ook zijn “Verklaring van natuurlijk overlijden”.
Bij de behandeling van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging in 2010 is geconcludeerd dat in de basisopleiding geneeskunde te weinig aandacht werd besteed aan het onderwerp “de lijkschouw”. Faculteiten geneeskunde hebben destijds toegezegd meer aandacht aan dit onderwerp te besteden.
Vandaag de dag bestaat nog geen duidelijkheid of in opleidingen geneeskunde ook daadwerkelijk meer aandacht wordt besteed aan het onderwerp “de lijkschouw”.
Ook is onduidelijk of en hoe medici die voorheen geen goede opleiding hebben genoten met betrekking tot de lijkschouw op de hoogte zijn gebracht van de “juiste” procedures om de lijkschouw te verrichten met het doel zoals de wet beoogt.
Tijdens de lijkschouw dient de arts de aard van overlijden vast te stellen (natuurlijk- / niet-natuurlijk overlijden). Onder andere de onderstaande vormen van overlijden dient de schouwarts tijdens de lijkschouw te toetsen:
De behandelende arts dient in instellingssetting tijdens de lijkschouw zijn / haar eigen handelen, het handelen van collega-artsen en het handelen van andere disciplines zoals verpleging te toetsen. Ook dient de behandelende arts de omgeving van het overlijden te toetsen (infrastructuur) en procedures die binnen de instelling gelden. In andere bewoording: de behandelende arts dient tijdens de lijkschouw ook “de werkgever” te evalueren.
Gezien de belangen die meespelen bij het onderzoek “de lijkschouw” is de vraag of sprake kan zijn van een neutrale beoordeling door de behandelende arts tijdens het onderzoek “de lijkschouw” en of het niet beter is dat een onafhankelijke arts voorziet in de lijkschouw?
Juist een onafhankelijke schouwarts kan met andere ogen de behandeling, procedures, de kwaliteit van geboden zorg en beleid ter discussie stellen wat ten goede komt aan kwaliteit patiëntenzorg binnen een instelling.
Het doel van de lijkschouw is om de aard van overlijden vast te stellen (natuurlijk- / niet-natuurlijk overlijden) met als vervolg dat in geval van een niet-natuurlijk overlijden schuldvraag kan worden vastgesteld en indien relevant procedures en omgevingsomstandigheden kunnen worden aangepast / gewijzigd om in de toekomst een dergelijk niet-natuurlijk overlijden te voorkomen.
De specialist op het gebied van een niet-natuurlijk overlijden is de gemeentelijke lijkschouwer, dit door opleiding en ervaring.
Gezien het urgente doel van de lijkschouw (het opmerken van een niet-natuurlijk overlijden) zou logisch zijn dat de gemeentelijke lijkschouwer in de eerste instantie voorziet in de lijkschouw in plaats van dat een niet-specialist het eerste onderzoek verricht en pas de specialist inschakelt als vermoeden bestaat van een niet-natuurlijk overlijden. De mogelijkheid dat de specialist op het gebied van de lijkschouw (de gemeentelijke lijkschouwer) een niet-natuurlijk overlijden opmerkt is immers vele malen groter dan als de behandelende arts (niet-specialist op het gebied van de lijkschouw) voorziet in de lijkschouw.
Door de handelswijze dat de behandelende arts voorziet in de lijkschouw heerst het vermoeden dat vele vormen van niet-natuurlijk overlijden in de praktijk niet als dusdanig worden opgemerkt.
De lijkschouw door de behandelende arts betreft een individuele handeling. Op dit moment toetst niemand de kwaliteit van de handeling en de uitkomst van het onderzoek. Na het “onderzoek” wordt de overledene verzorgd en de omgeving opgeruimd waardoor (alle) sporen verdwijnen die kunnen wijzen op de aard van overlijden.
Is het, gezien het belang van het onderzoek, niet merkwaardig dat slechts 1 persoon het onderzoek “de lijkschouw” verricht zonder dat sprake is van enige vorm van kwaliteitscontrole terwijl tijdens het onderzoek de mogelijkheid bestaat dat persoonlijke belangen meespelen? (Zie het item “Mogelijke belangen van de behandelende arts tijdens de lijkschouw”)
Het komt in de praktijk nog met regelmaat voor dat uitvaartdienstverleners een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden opmerken terwijl de Verklaring van overlijden (van natuurlijk-overlijden) is afgegeven.
Uitvaartdienstverleners zijn niet op opgeleid om een niet-natuurlijk overlijden te herkennen. Men zou dan ook de vraag kunnen stellen hoeveel niet-natuurlijke overlijdens niet worden opgemerkt door uitvaartdienstverleners.
Het is dan ook merkwaardig dat de enige vorm van “’kwaliteitscontrole” met betrekking tot de lijkschouw in handen ligt van uitvaartdienstverleners terwijl dit niet hun taak is en deze daarvoor geen opleiding hebben genoten.
Overigens zullen niet alle uitvaartdienstverleners in geval van het opmerken van een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden de gemeentelijke lijkschouwer op de hoogte stellen. Het inschakelen van de gemeentelijke lijkschouwer kan ervoor zorgen dat zorginstellingen in de toekomst nabestaanden advies geven om geen zaken te doen met de betreffende uitvaartdienstverlener omdat zij de betreffende uitvaartdienstverlener als lastig ervaren.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
In de praktijk wordt dit formulier door gemeentelijke lijkschouwers wel ingevuld echter, in de Wet op de lijkbezorging staat geen vermelding van verplichting.
In de wet op de lijkbezorging staat:
Bij de wetswijziging van 2010 heeft de wetgever helaas nagelaten om een tijdsbestek aan te duiden waarbinnen de lijkschouw dient plaats te vinden. De invulling van de term “zo spoedig mogelijk na het overlijden” is dan ook onderhevig aan de eigen interpretatie van de behandelende arts die in de lijkschouw voorzag.
In 2010 (na de invoering van de wijziging van de wet op de lijkbezorging) is op deze website gepubliceerd dat de lijkschouw binnen 3 uur na melding overlijden dient plaats te vinden door de behandelende arts. In deze 3 uur kan de behandelende arts lopende zaken afronden of overdragen aan een vervanger om vervolgens prioriteit te geven aan de lijkschouw. Gedachtegang van een lijkschouw binnen 3 uur was / is:
Uiteindelijk heeft Het ministerie van Volksgezondheid de Stichting ZonMw opdracht gegeven om in werkgroep-samenstelling te voorzien in een oplossing wat heeft geresulteerd in de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen (2016)”, dat in onderdelen overigens sterk lijkt op het eerder in 2010 op deze website gepubliceerde “Protocol lijkschouw”.
De “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen” is opgesteld door het Nederlands Huisartsen Genootschap in samenwerking met Verenso, de Nederlandse Internisten Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, het Forensisch Medisch Genootschap en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.
In deze “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen (2016)” staat ook aangegeven dat de lijkschouw binnen 3 uur dienst plaats te vinden. In deze richtlijn staat echter ook vermelding dat onder voorwaarden in verpleeghuizen en soortgelijke instellingen sprake kan zijn van een uitgestelde / verlate lijkschouw. Meer over de uitgestelde / verlate lijkschouw in verpleeghuizen en soortgelijke instellingen kunt u vinden in het item “Verlate lijkschouw in verpleeghuizen en soortgelijke instellingen.
Om het belang en de urgentie van de lijkschouw te benadrukken zou de wetgever er goed aan doen om een duidelijke termijn (van 3 uur) te vermelden in de Wet op de lijkbezorging waarbij de benoemde termijn (van 3 uur) altijd van toepassing is ongeacht de vorm van zorgsetting waarin de lijkschouw plaatsheeft.
Eigenlijk als sinds de wijziging van de Wet op de lijkbezorging in 2010 hebben verpleeghuizen en soortgelijke instellingen ingevoerd dat sprake kan zijn van een verlate / uitgestelde lijkschouw als overlijden van een patiënt / cliënt / bewoner een verwachte natuurlijk overlijden betreft.
Sinds 2016 staat ook in de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen”:
Een uitgestelde lijkschouw getuigd ook niet van piëteit voor de overledene en nabestaanden. De belangen van de overledene om de aard van overlijden te achterhalen en elke vorm van correcte overledenenzorg worden terzijde geschoven omdat belangen van artsen en instellingen voorop staat.
Omdat nog geen lijkschouw op de overledene heeft plaatsgevonden is de aard van overlijden (natuurlijk- / niet-natuurlijk overlijden) nog niet bekend. Het is dus de vraag of verplaatsing (verzorging) van de overledene voor de lijkschouw mag plaatsvinden.
In de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen” staat: “als familie geen bezwaar heeft mag de specialist ouderengeneeskunde de overledene de daarop aansluitende ochtend, maar uiterlijk 8.00 uur, schouwen.”.
In de praktijk waar de verlate / uitgestelde lijkschouw wordt toegepast ziet men ook dat verpleegkundigen en verzorgenden in geschreven / ongeschreven instructies opdracht krijgen om direct de behandelende arts in te schakelen als sporen aanwezig zijn of vermoedens bestaan die wijzen op een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden. In dit geval voorziet de verpleegkundige of verzorgende in de wettelijk voorbehouden handeling “de lijkschouw”, voorbehouden aan de behandelende arts of de gemeentelijke lijkschouwer.
Het is ook merkwaardig dat opdracht wordt gegeven om de behandelende arts in te schakelen als vermoeden bestaat of sporen aanwezig zijn die kunnen wijzen op een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden. In een dergelijk geval zou het juist zijn om in de eerste instantie de gemeentelijke lijkschouwer in te schakelen zonder tussenkomst van de behandelende arts.
In de Wet op de lijkbezorging wordt extra aandacht besteed aan de lijkschouw van minderjarigen (personen tot 18 jaar). In geval van een natuurlijke doodsoorzaak mag de behandelende arts alleen een Verklaring van overlijden afgeven na overleg met de gemeentelijke lijkschouwer. Rede van deze extra toetsing door de gemeentelijke lijkschouwer is omdat deze groep als kwetsbaar wordt aangemerkt.
Het is dan ook merkwaardig dat bij de grote groep kwetsbare patiënten / cliënten / bewoners van verpleeghuizen en soortgelijke instellingen op alle mogelijke manieren wordt afgeweken van procedures om de lijkschouw te realiseren met het doel zoals de wet beoogt, namelijk het vaststellen van de aard van overlijden (natuurlijk- / niet-natuurlijk overlijden).
Naast een wettelijk verplichte werkinstructie met betrekking tot de lijkschouw zou de wetgever er ook goed aan doen om een duidelijke termijn in tijd te benoemen waarbinnen de lijkschouw dient plaats te vinden.
Net zoals wetgeving met betrekking tot de lijkschouw van minderjarigen zou de wetgever er goed aan doen om patiënten / cliënten / bewoners van verpleeghuizen en soortgelijke instellingen als kwetsbare groep aan te duiden en ook voor deze groep aanvullende wetgeving in te voeren met betrekking tot de lijkschouw.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
In geval van een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden is van groot belang dat de officier van justitie zonder uitstel wordt geconsulteerd.
Vandaag de dag betekent zonder uitstel dat telefonisch contact wordt opgenomen met de gemeentelijke lijkschouwer of de officier van justitie. “Onverwijld door invulling van een formulier” is vandaag de dag dan ook een achterhaalde manier om een urgente communicatie te bewerkstelligen.
Bij de behandeling van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging in 2010 is dit bij de politiek aangegeven. Helaas heeft tot op de dag van vandaag nog geen wijziging plaatsgevonden.
De procedure voor het verrichten van de lijkschouw staat niet in de wet benoemd. Handelwijzen voor de uitvoering van de lijkschouw zijn dan ook onderhevig aan de individuele interpretatie van de schouwarts. Vanaf 2010 stond op deze website een protocol lijkschouw waarin werd beschreven uit welke onderdelen de lijkschouw zoals de wet beoogt bestond. Vanaf 2016 is ook in de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen” deze informatie te vinden.
Het is merkwaardig dat een op persoonlijke basis geschreven “protocol” en een uiteindelijk in 2016 uitgegeven sterk gelijkende “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen” als informatiebron dienen waarbij geen sprake is van een wettelijk verordende werkinstructie.
Het zou goed zijn als in de Wet op de lijkbezorging vermelding staat van een verwijzing naar een werkinstructie lijkschouw waarin instructies met betrekking tot de lijkschouw staan beschreven volgens het doel van de lijkschouw zoals de wet beoogt, zonder dat ruimte wordt gelaten aan eigen interpretatie van de schouwarts en zonder dat verruiming van regels mogelijk is.
Mede aan de hand van een dergelijke werkinstructie kan de Inspectie Gezondheidszorg, het medische tuchtcollege en de rechterlijke macht beoordelen of is voorzien in de lijkschouw met het doel zoals de wet beoogt, namelijk om de aard van overlijden vast te stellen (natuurlijk- / niet-natuurlijk overlijden).
In 2010 heeft een verruiming van de termijn tot begraven / cremeren plaatsgevonden. De wettelijke termijn is vandaag de dag uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden.
Ondanks deze ruime termijn kan noodzaak bestaan om een uitstel begraven / cremeren te realiseren.
In de Wet op de lijkbezorging staat:
Het “horen van een arts” heeft vandaag de dag niet meer plaats.
In de praktijk wordt aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een door een arts ondertekende formulier (pdf) overhandigd waarin de arts aangeeft geen bezwaar te hebben tegen uitstel van begraven / cremeren.
Merkwaardig is dat in de Wet op de lijkbezorging geen vermelding staat waarom een arts moet worden “gehoord” om een uitstel te verkrijgen.
Aangenomen kan worden dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de arts wil “horen” dat geen sprake is van besmettingsgevaar of gevaar voor de volksgezondheid.
Verder is merkwaardig dat “een arts” (elke willekeurige arts) “gehoord” kan worden / een formulier mag ondertekenen die vervolgens wordt aangeleverd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, vooral daar een niet-behandelende arts niet op de hoogte is van de casus en dus ook niet op de hoogte is van besmettingsgevaar of gevaar voor de volksgezondheid.
In de praktijk kwam in het verleden ook voor dat een mortuariumbeheerder of uitvaartdienstverlener voor het gemak een dergelijk formulier ondertekende. Zelden gaf dit problemen.
De wetgever zou er goed aan doen om deze wetgeving aan te passen.
Voor vervoer van een overledene naar het buitenland dient aan het consulaat of de ambassade van het land van repatriëring een formulier (medical statement) te worden overhandigd waarin een arts verklaart dat geen sprake is van besmettingsgevaar of gevaar voor de volksgezondheid.
In de Wet op de lijkbezorging staat geen wetgeving met betrekking tot de Medical statement. In de praktijk kan en mag elke willekeurige arts (lees: geen behandelende arts) dit formulier invullen. In de praktijk gebeurt dit dan ook waarbij in het verleden het invullen van dit formulier ook wel op commerciële basis plaatsvond.
Geen-behandelende artsen zijn niet op de hoogte van de casus met betrekking tot het overlijden en hebben dan ook geen kennis van eventuele besmettingsgevaar of gevaar voor de volksgezondheid.
De wetgever zou er goed aan doen om wetgeving met betrekking tot de Medical statement in te voeren.
In de praktijk komt het voor dat een Verklaring van overlijden (verklaring van natuurlijk overlijden) door de behandelende arts wordt afgegeven na overlijden van een patiënt tijdens een onderzoek, een medische ingreep of tijdens de voorbereiding van een medische ingreep zonder dat een gemeentelijke lijkschouwer is betrokken.
Ondanks dat de behandelende arts overtuigd is van overlijden door een natuurlijke oorzaak is het altijd raadzaam om voor aanvang lijkschouw een gemeentelijke lijkschouwer te consulteren. Dit kan op een later moment problemen voorkomen!
Het komt in de praktijk nog met regelmaat voor dat een Verklaring van overlijden niet goed wordt ingevuld. Velden worden dan opengelaten of de schouwarts verklaart zichzelf dood in plaats van de overledene. Tracht dit te voorkomen.
Ondanks dat het sluiten van de Verklaring van overlijden door dichtplakken de bedoeling is kan het raadzaam zijn deze open te laten. Een uitvaartdienstverlener controleert dan veelal of de Verklaring van overlijden correct (en leesbaar) is ingevuld. Dit voorkomt mogelijk op een later moment gedoe!
Uitgebreide informatie over de lijkschouw staat beschreven in het boek “De lijkschouw in de praktijk”. Naast de lijkschouw worden uitgebreid de verschillende vormen van natuurlijk- en niet-natuurlijk overlijden beschreven. Vooral vanwege het herkennen van de verschillende vormen van overlijden geven wij (overledenenzorgpro.nl) het advies om als belanghebbende discipline dit boek aan te schaffen.
Auteurs
Prof.dr. U.J.L. Reijnders
Dr.mr. C. Das
Beschrijving
In de opleiding tot arts wordt weinig aandacht besteed aan de lijkschouw. Toch is het de wettelijke taak van de bevoegde arts, de behandelend arts of de forensisch arts - in de functie van benoemd lijkschouwer - om bij overlijden een uitspraak te doen over de (on)natuurlijkheid ervan. Dit standaardwerk biedt een uitgebreide theoretische en praktijkgerichte ondersteuning bij het schouwen.
De grote hoeveelheid uniek beeldmateriaal kan de schouwarts helpen een weloverwogen oordeel te vormen over doodsoorzaken en omstandigheden van overlijden.
De lijkschouw in de praktijk is bij uitstek geschikt voor huisartsen, verpleeghuisartsen en medisch specialisten, maar is tevens van groot belang voor alle artsen die werken in het forensisch vakgebied. Ook andere disciplines die te maken krijgen met overlijden, zoals politiefunctionarissen, officieren van justitie, advocaten, rechters en uitvaartondernemers zullen met dit boek een waardevol instrument voor de beroepsuitoefening in handen krijgen.
Wet en regelgeving